Pagina 12 (NL)  B1-2023 PNKV BiuletynOnline.

Polen in het Ruhrgebied

De Poolse gemeenschap in Limburg heeft Duitse wortels

Grażyna Gramza

Tot het midden van de 19e eeuw was er nog geen tekort aan arbeidskrachten in de Duitse gebieden. Als er Polen kwamen, was dat op seizoensbasis, voornamelijk om te werken op boerderijen in Saksen, Mecklenburg of Pommeren. Deze banen werden Saksen genoemd, en de arbeiders kwamen voornamelijk uit het Koninkrijk Polen en Galicië. De situatie veranderde door de ontwikkeling van de industrie en door de Duitse emigratie naar Amerika, toen 3 miljoen Duitsers in 30 jaar tijd naar een ander continent verhuisden. Tegen de jaren 1890 waren de Duitsers niet langer in staat om zelf in hun behoefte aan arbeidskrachten te voorzien en begonnen ze arbeiders uit andere landen, zoals Nederland, aan te trekken. Zij reikten ook naar de uithoeken van het Duitse Rijk, naar de oostelijke provincies, en zo vestigden Polen uit Groot-Polen, Oost- en West-Pruisen en Opper-Silezië zich in het Ruhrgebied.

De reden voor de massale uittocht van Polen was de wens om hun materiële situatie te verbeteren, en er waren beslist betere leef- en werkomstandigheden in West-Duitsland. Men schat dat tegen het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wel een half miljoen Polen in de mijnen en staalfabrieken van West-Duitsland werkten, wat een grote golf van interne migratie in het Duitse Rijk op gang bracht. Voor de Eerste Wereldoorlog woonden er 1,3 miljoen mensen in het Ruhrgebied. 161.000 van hen gaven aan Pools als moedertaal te hebben en nog eens 56.000 verklaarden zowel Duits als Pools te spreken. De meeste Polen woonden in Herne (25%), Recklinghausen (20%), Gelsenkirchen (15%) en Bochum (12%).

Enclaves
In de eerste periode van migratie naar het Ruhrgebied werden de sociale structuren onder de Polen opgebouwd met behulp van regionale en lokale banden. Er ontstonden een soort enclaves, waar landgenoten zich bij hun familie en buren voegden. Zo vestigden mensen uit Poznań zich in Dortmund, die uit Opper-Silezië meestal bij Essen, en die uit Oost-Pruisen in Gelsenkirchen. In de Hannibal-mijn in Bochum, een van de grootste, die tot het Westfaals-Russische syndicaat behoorde, kwamen aan het begin van de 20e eeuw de meeste mijnwerkers uit Poznań. Zij waren katholiek, net als de migranten uit het zuiden van Warmia. De Mazuriërs daarentegen waren protestanten. Zowel Warmians als Mazurians spraken een Oud Pools dialect. Onder de Polen in het Ruhrgebied waren ook Kasjoeben, die Kasjoebisch spraken. Hoewel de Duitsers iedereen als Pools beschouwden, was de werkelijkheid gecompliceerder.

Migranten van het platteland, vooral uit Oost-Pommeren en Groot-Polen, hadden het vooruitzicht terug te keren naar hun geboortestreek en verbraken het contact met hun landgenoten niet; zij koesterden hun taal en cultuur. In tegenstelling tot de Opper-Sileziërs, die verbaasd waren als Polen te worden behandeld. Hun gevoel tot de Poolse natie te behoren was niet vanzelfsprekend, en zij waren bereid zich snel te assimileren in de nieuwe plaats.

Poolse organisaties die onder de migranten actief werden, hadden als hoofddoel het wekken en in stand houden van een gevoel van nationale saamhorigheid. Zij financierden de activiteiten van Poolse partijen en vakbonden en steunden landgenoten in Poolse landen. Er waren grote verschillen tussen de nationale democratische beweging en de socialistische beweging. De activisten van de nationale organisaties accepteerden geen assimilatie en stelden voor de Poolse minderheid in het Ruhrgebied apart te houden. De Poolse socialisten daarentegen werkten nauw samen met de Duitsers, en werden ervan beschuldigd de germanisering van de Poolse arbeiders te bevorderen. Nationalisten hadden een duidelijk voorkeur onder de Polen. bijvoorbeeld in 1910 de Poolse Vakbond had 30.000 leden en de Poolse Socialistische Partij slechts 200.

Katholicisme
De Polen in het Ruhrgebied ontkenden collectief de stellingen van Karl Marx. De gemeenschappelijke factor (op enkele uitzonderingen na) die hen verenigde was de katholieke godsdienst. Het katholicisme van de nieuwkomers was hun bijzonderheid, die bijna alle regionale groepen gemeen hadden. Het was een volkskatholicisme, gebaseerd op het zien en beleven van de wereld zoals die was in hun eigen dorp of stad, met de tradities en gebruiken van de plattelandsbevolking. Haar basis was deelname aan talrijke kerkelijke praktijken en rituelen. De migranten werden sterk getroffen door het gebrek aan Pools sprekende priesters, omdat dit een belemmering vormde voor de religieuze praktijken, vooral het gebruik van de sacramenten. Zij konden niet rekenen op institutionele hulp van de kerk of de staat, want het was de periode van de Kulturkampf. Af en toe kregen de Polen geestelijke steun van monniken in Nederland, onder wie ook Polen.

De vrees groeide dat door de religieuze onverschilligheid de Poolse arbeiders vatbaar zouden worden voor de Germanisering. Dit was echter niet het geval, want de Polen begonnen snel Duitse modellen van communaal katholicisme te assimileren, met als basis de associatiebeweging. Voor de Polen waren de meest aantrekkelijke verenigingen de arbeidersverenigingen, die deelnamen aan kerkdiensten, vakantievieringen, processies en bedevaarten. Lid zijn van zo'n vereniging was veredelend, en deelname aan het leven van de parochie werd een vorm van publieke activiteit. Dit was erg belangrijk voor de duizenden anonieme werkers die hun eigen levensdoelen nastreefden in het sociaal werk. Er ontstonden Poolse katholieke verenigingen in steden waar Polen woonden. Elk van hen had een beschermheer naar wie het zijn naam ontleende. Op de spandoeken stonden afbeeldingen van heiligen: Adalbert, Stanislaw, Jack of Barbara, de beschermheilige van de mijnwerkers. De vaandels droegen ook afbeeldingen van de Poolse Adelaar of de Litouwse Pahonia.

Aan het eind van de 19e eeuw werd dit in Duitsland verboden en vervangen door een afbeelding van de Maagd Maria. Sociëteiten hadden statuten en zetels in plaatselijke herbergen, waar ze een of twee keer per maand vergaderden, meestal na de zondagsmis. Ze hielden ook festivals op de verjaardag van hun oprichting, waarvoor Duitse en Poolse organisaties uit de parochie werden uitgenodigd. Aan het eind van de 19e eeuw waren er ongeveer 60 katholieke genootschappen in het Ruhrgebied, met ongeveer 4.000 leden.

De eerste pastoor die zich over de Polen in het Ruhrgebied ontfermde was pater Jozef Szotowski, die zich in Bochum vestigde. Met de hulp van de katholieke verenigingen droeg hij de mis op in verschillende steden waar Polen woonden. Zijn opvolger, pater Franciszek Liss, richtte de krant Wiarus Polski op, een nieuws- en politiek tijdschrift. Er was ook een wekelijkse bijlage "Posłaniec Katolicki", waarin zondagse evangeliën, preken en artikelen met religieuze en morele inhoud werden afgedrukt. Er was nog steeds een tekort aan Poolse predikanten. Deze situatie duurde tot de Tweede Wereldoorlog.

Limburg
1939 was een tragisch jaar voor de emigranten in Westfalen. De autoriteiten liquideerden alle Poolse organisaties, hun activisten werden gevangen gezet (249 personen) en de bezittingen van de verenigingen werden overgenomen door het Derde Rijk. Pas in de jaren vijftig werd de traditie van de pelgrimstochten nieuw leven ingeblazen. De Polen begonnen zich moeizaam te organiseren. Tegenwoordig is Bochum de zetel van de Duits-Nederlands-Italiaans-Hongaarse Sint-Jozefprovincie. Priesters van de Sociëteit van Christus oefenen hun ambt uit in vele plaatsen waar Polen wonen. Er wonen 700.000 mensen van Poolse afkomst in het Ruhrgebied. De emigratie van Polen naar West-Duitsland is belangrijk voor de vorming van de Poolse gemeenschap in het Koninkrijk der Nederlanden. Toen in het Ruhrgebied een staking uitbrak, trokken de mijnwerkers die daardoor hun baan verloren onder meer naar Limburg, en vanaf 1907 ontstond in het zuiden van het land een Poolse gemeenschap. In 1910 werd de eerste vereniging van de Nederlands-Poolse gemeenschap opgericht - de "Eenheidsvereniging van Sint-Adalbertus". De Limburgse Polen werden lange tijd Westfalen genoemd. Zij brachten een arbeidsethos en een cultuur mee waarin verenigingen een belangrijke rol speelden. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren er ongeveer 50 organisaties en verenigingen van uiteenlopende aard in Nederland. Katholieke en nationale genootschappen hadden de overhand, zoals in het Ruhrgebied.

De geschiedenis van de Poolse emigratie in Duitsland is buitengewoon interessant en rijk. Zijn geschiedenis is vastgelegd door "Porta Polonica - Centrum voor de Documentatie van de Cultuur en Geschiedenis van de Polen in Duitsland".

(https://www.porta-polonica.de/pl).

- - -